Listing 1 - 10 of 13 | << page >> |
Sort by
|
Choose an application
Choose an application
History of Belgium and Luxembourg --- anno 1500-1599 --- Hofstade
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Choose an application
Microalgae are a promising new source of biomass for production of food, feed, fuel or bulk chemicals. Today, microalgae production is moving from lab-scale to full-scale production. One of the major challenges in large-scale systems are grazing predators (e.g. protozoa, rotifers, microcrustaceans), which can infest cultures and decimate microalgal biomass within days. So far, there has barely been research into the identity of these predators, their impact on productivity and how to effectively control them. There is a need for innovative approaches for crop control of microalgae, preferably using ecological methods that avoid the unsustainable use of chemical pesticides.The aim of this PhD study is to control microalgal predators based on ecological principles. The focus will be on ciliate predators, which are poorly known and are difficult to control. In the first phase of the PhD project, potential contamination routes will be investigated. Next, microalgal predators will be isolated and their impact on multiple freshwater and marine microalgal cultures will be assessed. Methods (i.e. flow cytometry) and predictive models will be developed to monitor and forecast predators' impact in these cultures. The project will attempt to control ciliates by a trophic cascade, i.e. by introducing predators that feed on ciliates. Besides this top-down control also a bottom-up control that relies on the principle of ecological stoichiometry will be considered. Ultimately, we will also attempt to control ciliates by means of feeding deterrents that are naturally produced by specific microalgae.
Choose an application
Choose an application
De voorbije decennia is er veelvuldig bewijs geleverd dat klimaatsverandering verscheidene organismen en ecosysteemprocessen heeft beïnvloed. De huidige broeikasgas emissies suggereren dat zowat alle ecosystemen zullen geaffecteerd worden en onze planeet voor de komende decennia gefixeerd is in een traject van voortdurende opwarming, ongeacht de toepassing van matigende maatregelen. Aangezien insecten poikilotherm zijn en bij de meest succesvolle en abundante dieren op onze planeet behoren, is het zeer waarschijnlijk dat vele insecten ordes effecten zullen ondervinden van een opwarmend klimaat. Daarom is het cruciaal om de impact van klimaatsopwarming op de seizoenale fysiologie van insecten te bestuderen. Vele studies hebben reeds onderzocht wat de mogelijke effecten van warmere zomertemperaturen zijn, maar slechts enkele hebben gefocust op de impact die warmere winters kunnen hebben op aquatische insecten die een complexe levenscyclus bezitten. In deze studie heb ik onderzocht of er intraspecifieke verschillen waren in thermale gevoeligheid en overwinteringssucces tussen laag- en hoog-latitude populaties van de waterjuffer Ischnura elegans. Het algemene opzet was om inzicht te verwerven omtrent de respons die hoog-latitude populaties zouden kunnen hebben op warmere winters zoals voorspeld door het IPCC A1FI scenario (een globale gemiddelde temperatuurstijging van +4°C tegen 2100). Ik heb gewerkt met twee laag-latitude (Spanje en Frankrijk) en twee hoog-latitude (Zuid en Centraal Zweden) populaties. Ik heb larven opgekweekt in een 'common garden' experiment dat bestond uit twee fasen. Als eerste, een pre-winter periode waar temperaturen en fotoperiode gradueel afnamen, gevolgd door een tweede fase, waarbij larven werden onderworpen aan een warme (8°C) of koude (4°C) winter met een stabiele fotoperiode. Deze temperaturen relateren aan de huidige water wintertemperaturen zoals deze respectievelijk ervaren worden door de zuidelijke en noordelijke larven. Het verschil is exact vier graden zoals voorspeld in hoger vermeld opwarmingsscenario. De verschillen in overwinteringsperformantie werden bestudeerd aan de hand van volgende parameters: groeisnelheid, respiratie snelheid, overlevingssucces en vet opslag en consumptie gedurende de winter periode. Deze studie toonde aan dat larven die de hoogste tijdsdruk ervaren het snelste groeien om te compenseren voor een korter groei seizoen. Deze tijdsdruk was verschillend in aard tussen de latituden en het sterkste in het zuiden. In het zuiden is het multivoltinisme en in het noorden is het een korter thermaal gunstig groeiseizoen dat een adaptief en intraspecifiek latitudinaal patroon in larvale groeisnelheden creëert. Tijdens de winter waren de groeisnelheden zeer laag en enkel tijdens de warme winter was een latitudinaal verschil waarbij de zuidelijke larven het snelste groeiden. Bij de start en het einde van de winterperiode hadden de noordelijke larven een hoger overlevingssucces en een hoger aandeel vetreserves. Daaruit concludeer ik dat overleving en vetreserve-accumulatie en -behoud bij de I. elegans een latitude-afhankelijk patroon vertoont en dat populaties waarschijnlijk lokaal geadapteerd zijn aan de omgevingscondities die ze ervaren in hun oorspronkelijk habitat. Tot slot heb ik geen sluitend bewijs gevonden dat noordelijk larven zwaar zouden leiden onder verhoogde winter temperaturen zoals voorspeld in het IPCC A1FI scenario.
Choose an application
Listing 1 - 10 of 13 | << page >> |
Sort by
|